
Het is augustus in Parijs en niemand is thuis, alleen de pechmannen op straat – maar ja, die zijn eigenlijk nooit echt thuis, en ik. Augustus in Parijs is als de maandagmiddag in de polders van Dronten na Lowlands. Duizenden sporen wijzen erop dat er ooit intens is gedronken, gelachen en geleefd. Maar nu is er geen hond meer te bekennen.
In Frankrijk sluiten veel kantoren en winkels hun deuren eind juli om tot eind augustus niet meer open te gaan. Tout Paris vertrekt de eerste zaterdag van augustus naar het tweede huisje in Bretagne, Frans Baskenland of de Provence, de stad achterlatend in de handen van de achterblijver: de toerist, de Amerikaanse expat, de armen en de ouderen. En de pechman. Want dat Parijs een hoog aantal daklozen heeft (SDF’s, personnes Sans Domicilie Fixe) weet iedereen, maar deze groep bestaat uit heel wat meer types dan de stomdronken clochard die onder een brug slaapt met zijn fles als hoofdkussen.
Volgens de cijfers van het Franse CBS (INSEE) is 83% van de daklozen in Parijs man. Daarvan zijn veruit de meesten tussen de 31 en 51 jaar oud. De pechman is daarbinnen, net als in Nederland, een groep in opkomst. Hij was onlangs nog in het nieuws. De dakloze positie van de pechman is veelal een snelle optelsom van baan kwijt en/of gescheiden en/of huur niet meer kunnen betalen en/of niet bij vrienden en familie terecht kunnen en/of zich ervoor schamen om hulp te vragen. Een ding werd duidelijk uit de verhalen van de pechmannen: ook zonder bijkomende problematiek van alcohol, drugs of geestelijke penarie is het niet moeilijk over de rand te tuimelen.
Ook in Frankrijk zie je ze, en vooral in Parijs: casual geklede mannen, zittend op een richel, rolkoffer naast zich of een korte bedeltoespraak houdend in de metro in keurige volzinnnen. Ze bewegen zich niet door de stad met de branie van de clochard die, de schaamte inmiddels voorbij, luid zingend over de straten draalt. De pechman vindt het vreselijk zich dat hij hulp moet vragen. Denk aan Sjaak van de financiële administratie van het bedrijf waar jij werkt. Dat is hoe de pechman eruit ziet. Alleen valt er in zijn ogen meer teleurstelling en gêne te lezen dan bij Sjaak. Hoop ik.
Het aantal daklozen in Parijs is (ook relatief) groter dan in Amsterdam, maar ze zijn ook meer zichtbaar. Opvang bestaat wel maar de capaciteit is ontoereikend. Uit onderzoeken blijkt bovendien dat veel daklozen de voorkeur geven aan de straat. De centra voelen voor hen onveilig en niet hygienisch.
Maar wat naast het grote aantal mensen op straat opvalt, is hoe Parijzenaars met hun daklozen omgaan. Natuurlijk, het is geen Disneyland en een groot deel van de bewoners kijkt niet naar hen om. Toch heb ik op microniveau opvallend veel warme, menselijke gebaren waargenomen.
Misschien is het juist door het gebrek aan opvang en het feit dat veel daklozen zoals alle mensen gewoontedieren zijn en dus zoeken naar een vast plekje op straat, dat ze e op een manier weer bij gaan horen. Buurtbewoners ontfermen zich vaak over ‘hun’ dakloze. Ik zag laatst een vrouw een kussentje brengen naar een man die in het portiek met een grote koptelefoon op een kruiswoordpuzzel lag te maken, twee meisjes deelden op de stoep voor een verlaten garage een fles rosé met de man die me dagelijks met een vrolijk “Bon journee Madame!” begroette bij de ingang van metrostation Philippe Auguste. Een ander meisje gaf een jongen in de metro na afloop van zijn bedelpraatje een soort paasstok met marshmellows. De stok werd door de jongen juichend in ontvangst genomen: “J’adore!”.
Ook Adriaan van Dis schrijft in zijn boek Stadsliefde over zijn dakloze Monsieur du Bois, die onder meer twee keer per jaar door de buurt in een nieuw tenue wordt gestoken: een safari outfit voor de hete zomer en een warme wollen jas voor de winter. En zo kan ik inmiddels tientallen voorbeelden opdissen van kleine behulpzame gebaren van de straat aan de straat.
Op gesprekjes bij de ingang van de Albert Heijn met de daklozenkrant verkoper na, ken ik dat niet van Amsterdam. Daklozen horen er niet echt bij (ze hebben toch opvang?). Ik las ooit een interview met een dakloze die zei dat hij het ergste van leven op straat vindt dat mensen doen alsof je lucht bent. Hartverscheurend vind ik dat. Daklozen in Parijs krijgen minimale hulp, maar ze lijken meer zichtbaar, ze worden gezien. Dat levert behalve een volle maag en een zacht kussen wellicht nog veel meer op: erkenning van je bestaan, een hele menselijke behoefte.
Zien geven doet geven en you got to practice what you preach. Dus koop ik nu af en toe wat extra fruit om uit te delen en heb ik altijd wat losse munten in mijn broekzak. Dat heeft al veel memorabele momenten opgeleverd. Een meneer die ik op Gare du Nord een appel gaf, begon glunderend te grappen over cholesterol-gehaltes. Een heel dun oud meneertje schrok zich helemaal dood toen ik hem een briefje van 5 euro gaf. Ik heb geld nog nooit zo snel in een broekzak zien verdwijnen. Ik stelde me gerust met de gedachte dat hij in ieder geval streetwise was. Never show your cards. Een paar dagen later zag ik het oude meneertje op hetzelfde terras een praatje maken met de ober. Hij kreeg een koffie. Parijs ziet haar pechmannen (en vrouwen) niet, veel Parijzenaren wel.