Dit verhaal haalde het tot de finale van Het Rode Oor 2018, een verhalenwedstrijd geïnitieerd door de Nieuwe Liefde in Amsterdam en De Buren in Brussel. Het is ook uitgebracht als podcast.
Opkomend tij
Ik loop naar je toe door de duinen. Het is nog vroeg maar al zinderend heet. De lange grassprieten wuiven me aan het begin van het seizoen altijd toe. Nu hangen ze verdord over hun kluiten.
Ik zie je als ik op de top van de strandopgang sta. Je wacht achter het lichtblauwe roeibootje dat al heel lang op z’n kop ligt aan de voet van de duin. Het is half verdwenen in het zand. Krabbetjes gebruiken het als schuilplaats, mensen uit het dorp als picknicktafel. Ik zit op het bootje en kijk naar jou. Soms urenlang terwijl jij in het water drijft.
De hitte omvat mijn lijf en wringt me uit. Druppels zweet glijden over mijn rug. Alles druipt, glijdt en plakt. Jij laat je niet verstoren door de hitte. Altijd werk je door. Met de zichtbare kalmte waarmee je mensen zo aantrekt, hun harten lui opslokt.
Al wekenlang zien we elkaar elke dag. ’s Ochtends op het strand, ’s nachts in de haven. Liggend in een duinpan verlangt mijn lijf naar jou. Ik zie het opgedroogde zout op mijn huid. Proef het op die van jou als ik eraan lik. Als ik het niet meer houd, heet van zon en zomer, geef je me verkoeling en open je mijn ogen naar de horizon. Een blik op wat het kan zijn als ik meega met jou en nooit meer terugkeer.
Het pad, het zand, de aanblik van jou. Wat houd ik van je in deze dagen van verdord gras. Achter de duinen lig jij en wacht, klaar om je over me heen te laten zakken.
Ik trek mijn doorweekte shirtje uit, en laat mijn short van mijn heupen glijden. Sinds ik hier ben, eet ik nauwelijks meer. Ik drijf op jouw energie.
Springtij
De weg naar jou is er een van langzame overgave. Ik loop op je af en jij komt. Je glinstert in het zonlicht. Ik heb je al zo vaak gezien. Dansend over het zand. Je kijkt me aan, wenkt me, lonkt naar me, lokt me. Je lacht. Je daagt me uit. Komt naar me toe, en draait je weer om. Mijn diepe passen in het zand achtervolgen jouw lichte tred.
Jij stopt niet, ik sta stil. Jij draait je om en wenkt. Mijn hart groeit. Ik verlang naar je. Je komt dichterbij, ik raak je aan. Eerst mijn voeten en benen, dan mijn buik. Ik sidder tegen jouw natte lichaam.
Je bent sterk. Niet op een bonkige manier maar stevig en lenig. We drijven samen in het water. Ik zak weg in jouw omhelzing. ‘Laat het gaan,’ zeg je, ‘laat los.’ De angst dat je me kan verzwelgen, spoelt weg in de momenten met jou. ‘Je hoeft je alleen maar mee te laten drijven,’ fluister je in mijn oor.
Dan zwel je grommend aan en stort je je op me, stoot me alle kanten op. Maar net als ik denk dat het me te veel wordt, smelt je zacht over me heen. Je vingers bewegen over mijn huid. Heen en weer, een tintelend spoor achterlatend op mijn rug, buik, benen. Duizenden vingers over mijn lijf. Jouw vingers over mijn lijf. Er is nooit een einde of begin, alleen maar een stroom van sensaties.
Je legt mijn armen boven mijn hoofd en glijdt langs de binnenkant naar beneden. Plagerig streel je langs de zijkant van mijn borsten, over mijn zij, omvat gretig mijn billen. Je bewegingen soepel en energiek. Je buigt af naar mijn dijen en terwijl je tussen mijn benen kruipt, sleur je me mee in een verrukkelijke draaikolk. Jij op mij, om mij, onder mij, over mij. Ik snak naar adem. Je tilt me uit het water, neemt me in je armen en wiegt me heen en weer. Je lange haren hangen als een glanzend gordijn van zeewier tussen ons en de wereld in. Ik wil hier samen met jou verborgen blijven. Wegzakken in onze bubbel van verlangen en geilheid, voor eeuwig in elkaar verstrengeld.
Doodtij
Op weg naar de haven hangt een affiche op een houten elektriciteitspaal: Grande Soirée de Fin d’Eté. Ik zit op een rots. Jij zwemt cirkels om me heen. Vanuit de lokale bar-dancing schallen flarden zoete hits en van pastis doordrenkte lachsalvo’s over het water. Een slinger van gekleurde lampjes deint heen en weer. Met kleine zuigbewegingen geef je me zilte kusjes op mijn tenen, neemt ze in je mond, warm en nat. Mijn hart wordt week. Je kijkt me aan. Zwarte kraalogen. ‘Ga je morgen met me mee?’ vraag je. Ik schrik. We hebben het nooit over het einde van de zomer. Ik knik. Jij zwemt weg. Je huid heeft zo’n mooie zilverachtige glans in het maanlicht.
Thuis doe ik de luiken dicht. Ik wil je niet horen in de verte. ‘Kom in mijn armen lief, en laat je meestromen,’ galmt je stem na in mijn hoofd. Overgave of verlies. Ik steek een kaars aan. De gelooide, geschubde huiden die ik de afgelopen zomers heb verzameld, lichten op. Ik schuif tassen die ik aan het maken ben opzij en leg mijn gereedschap alvast klaar op tafel. Mijn vilmes stop ik in mijn strandtas. Dit seizoenswerk valt me elk jaar zwaarder. Maar ik weet wat me morgen te doen staat. Overgave of verlies. ‘Vaarwel, mijn lief,’ fluister ik tegen de wind die door de spleet tussen de luiken heen waait. ‘Het was een mooie zomer.’
Maart 2018